1931 – 1944
Auteur: Johan van Biemen – was een vriend van Keesje Brijde en heeft samen met een deelraadswethouder het monument en plantsoen onthuld.
Iemand, een vriendin, zei mij eens: “Het wordt eens tijd dat jij wat over je vriend Kees schrijft”.
Na de begrafenis van Keessie kreeg ik van zijn moeder het gedicht met foto wat nu ingegoten bij het monumentje staat. Samen met een deelraadswethouder hebben wij monument en plantsoen onthuld.
Keessie zat naast mij in de schoolbank. Elke middag om 12.00u. liepen we de Niasstraat uit naar de Molukkenstraat 46. Daar woonde mijn oma. Keessie en ik kregen altijd een snoepje van haar. Maar voordat we bij oma arriveerden liepen we langs de avondwinkel in de Niasstraat. Daar stonden lege kisten voor de deur. Keessie zei: “De onderste kist moeten we hebben, daar zit het lekkerste fruit in van de hele wereld”.
Hij haalde zijn miezerig knip messie tevoorschijn en sneed alle rotte, vieze plekjes uit het fruit. Terwijl we het fruit aten, droop het sap van onze kinnen. Zulk lekker fruit heb ik daarna nooit meer kunnen bemachtigen. Zijn knip messie, poeppie zuinig was-ie erop.
Aan de Cruquiusweg was een abattoir. Daar werd het vlees per paard en wagen,naar de slagerijen gebracht. Als de karren terug keerden naar het abattoir ging Keessie ‘bakkie wippen’, zoals hij dat noemde, hij wipte van wagen naar wagen en schraapte met z’n knip messie de resten vlees en vet weg die in de karren achtergebleven waren.
Wanneer de koetsier Keessie in de gaten had, dan dreigde die met de zweep. ‘Koetje wippen’ deed hij daar ook.
De koeien werden uitgeladen vóór het abattoir op de koeienlosplaats, Keessie sprong op de rug van een koe en reed vervolgens het terrein van het abattoir op. Ook dan werd er naar resten vlees en vet gezocht. De gevonden resten nam hij mee naar huis. Hij kwam uit een gezin van 18 kinderen er waren vele monden te voeden.
In de Javastraat zat een café, de eigenaar was een NSB-er. In dat café kwam de W.A., de knokploeg van de NSB, bij elkaar. Dit tot groot ongenoegen van buurtgenoten.
Ze lieten hun ongenoegen blijken door één keer in de week een opstoot te organiseren. Keessie en ik wisten dat er een opstoot was, we gingen er op af. Uit volle borst zongen we mee:
Op de hoek van de straat
Staat een farizeeër
’t is geen man, ’t is geen vrouw,
maar een NSB-er
met een krant, in z’n hand
staat hij daar te venten
en verkoopt zijn Volk en Vaderland
voor vijf rooie centen
Vervolgens schreeuwde iemand ‘OPROTTEN’, de menigte week uiteen, de stenengooiers kwamen naar voren en begonnen tegelijk te gooien. Een regen van stenen, vloog door de ruit van het café. De ruit ging aan diggelen, het interieur werd beschadigd, de bruinhemden moesten dekking zoeken. Deze stenenregen duurde niet langer dan een paar tellen, de gelederen sloten zich om de stenengooiers heen. Er werd luid geschreeuwd, alsof er niets was gebeurd. Zo kon niemand vertellen wie nou eigenlijk die stenen hadden gegooid.
We moesten naar huis: “Weet jij wat farizeeër betekent?” Daar kwamen we niet uit, maar we vonden het wel een raar woord.
Keessie was mijn boezemvriend. Hij wist dat ik niet meer op het Javaplein woonde, want mijn zusje en ik kwamen iedere dag met de tram naar het Javaplein. Ik weet niet of Keessie wist dat wij ondergedoken zaten, daar hebben we het nooit over gehad.
Op 13 december 1944 werd Keesje door een Duitse soldaat doodgeschoten toen hij op de Rietlanden kooltjes zocht. Als herinnering werd vlak na de oorlog op de plaats waar Keesje viel door liefdevolle buurtbewoners een kruis getimmerd, met zijn naam en een aandoenlijk gedicht.
Micha Blank zegt
Micha Blank
Mijn opa Van Der Pels uit de Tweede van Swindenstraat was niet snel van zijn stuk te brengen, maar als ik met hem door de Rietlanden struinde en we voor het Grafje van Keesje, zoals hij het noemde, stonden, zag ik hem slikken. Zijn houding werd rechter, maar zijn schouders hingen er machteloos bij. Dan durfde ik hem niet aan te kijken. Wel hield ik zijn hand steviger vast.
Het farizeeërlied heeft Oma Van Der Pels ook gezongen. Of ze het hardop durfde te doen in de oorlogsjaren, weet ik niet, maar ze zong het na de oorlog regelmatig en vanaf haar negentigste kon ze het op de meest onverwachte momenten aanheffen. Prachtig vond ik dat. Hoppa, zingen met die hap! Die vrijheid hebben we nu. ❤️