Bron: #Dwars door de buurt – editie 238
Geleerden en straatnamen rond het Oosterpark – deel 9
De bioloog Johanna Westerdijk was de eerste vrouwelijke hoogleraar in Nederland. Ze kreeg haar straatvernoeming in de Dapperbuurt eind vorige eeuw. Honderd jaar daarvoor werden straten in die buurt uitsluitend vernoemd naar geleerde mannen uit een nog verder verleden.
De Johanna Westerdijkstraat ontstond in het kader van de vernieuwbouw van de Dapperbuurt. Het is een kort straatje tussen de Pieter Nieuwlandstraat en de Tweede van Swindenstraat, naast de openbare basisschool / kinderopvang ‘De Dapper’ en cultuurcentrum ‘de Jungle’.
Deze vernoeming in de Dapperbuurt plaatst Johanna Westerdijk (1883-1961) dicht bij enkele andere biologen / plantkundigen met een straatvernoeming. Zo is daar de grote botanicus / arts Carolus Linnaeus (1707-1776) van de Linnaeusstraat, maar ook Caspar Georg Carl Reinwardt (1773-1854), naamgever van de Reinwardtstraat. Deze laatste was enige jaren hoogleraar in de natuurlijke historie (biologie) aan het Amsterdamse Atheneum Illustre, en bekend als stichter van ’s-Lands Plantentuin te Buitenzorg, tegenwoordig Kebun Raya Bogor, Indonesië. De Commelinstraat, die de familienaam Commelin eert, is een apart verhaal met veelvoudige biologische connecties.
Amsterdam en Utrecht
Johanna Westerdijk was 34 toen zij als eerste vrouw in Nederland tot hoogleraar benoemd werd. Haar leeropdracht betrof de plantenziektekunde / fytopathologie, als deeltijdprofessor aan de Universiteit Utrecht. Ten tijde van haar benoeming als buitengewoon hoogleraar was zij al meer dan tien jaar directeur van het Phytopathologisch Laboratorium ‘Willy Commelin Scholten’. Gedurende 46 jaar leidde Johanna Westerdijk dit Amsterdamse, later Baarnse laboratorium, waar bodem- en plantenschimmels bestudeerd en geïnventariseerd werden. De collectie schimmels groeide onder haar leiding enorm en omvatte uiteindelijk wel elfduizend soorten. Vanaf 1930 vervulde zij ook een bijzonder hoogleraarschap in de plantenziektekunde aan de Universiteit van Amsterdam. Wetenschappelijk werk door vrouwen kon altijd rekenen op haar enthousiaste steun. De grote naam die Johanna Westerdijk gemaakt heeft als bioloog gespecialiseerd in schimmels, dus als mycobioloog, of nog korter als mycoloog, leeft voort in het Westerdijk Fungal Biodiversity Institute te Utrecht onder de paraplu van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen.
Het Phytopathologisch Laboratorium ‘Willie Commelin Scholten’ bestond vanaf 1894 meer dan honderd jaar zelfstandig toen het in 2005 opging in het Biodiversity Institute. Het was een voorbeeld van de nieuwe professionele wijze waarop natuurwetenschappelijk onderzoek gaande de 19de eeuw vormgegeven werd. De stichting van het laboratorium werd mogelijk gemaakt door Hendrina Scholten-Commelin en echtgenoot. Hun zoon Willie Commelin Scholten (1867-1893) was jong overleden toen hij student biologie was bij professor Hugo de Vries. Via zijn moeder was hij verwant aan de 17de-eeuwse Commelin-dynastie van plantkundigen, drukkers, publicisten en uitgevers. Ter nagedachtenis aan hun zoon financierden de ouders de oprichting van het laboratorium dat zijn naam ging dragen.
Johanna Westerdijks wetenschappelijk schimmelonderzoek verwierf internationaal aanzien en zij stelde zich daarmee in de lijn van grote Nederlandse biologen als Hugo de Vries (1848-1935), haar leermeester, en Frits Went (1863-1935), respectievelijk hoogleraren te Amsterdam en te Utrecht. De eerste verwierf faam met zijn onderzoek naar erfelijkheid, mutaties en evolutie en de tweede analyseerde natuurkundige processen in plantengroei.
Schimmelonderzoek nu
Wetenschappelijk onderzoek naar schimmels gaat inmiddels niet meer uitsluitend over plantenziekten. De fundamentele rol van bodemschimmels in de wisselwerking met het wortelstelsel van planten blijkt een uiterst subtiele relatie met een enorme diversiteit die bepaald wordt door de plaatselijke omstandigheden en beplanting. Nu staat vast dat planten de door fotosynthese in de bladeren gevormde suikers via de wortels ook overdragen aan bodemschimmels. Deze schimmels dragen in ruil voor de suikers aan de wortels de mineralen over die zij uit de bodem gemobiliseerd hebben.
Een recente ontwikkeling is dat schimmels wellicht een directe rol kunnen spelen in de industriële voedselproductie van proteïnes / eiwitten als alternatief voor vleesconsumptie. Daarnaast is gaandeweg gebleken dat schimmels een krachtig natuurlijk middel zijn bij het opruimen van bodemverontreinigingen.
Iepziekte
De eerste van de 56 wetenschappers die promoveerden bij professor Westerdijk was Bea Schwarz. Haar onderzoek helderde de oorzaak van de iepziekte op. Deze toen in Europa nieuwe boomziekte bleek te berusten op besmetting van iepen met een schimmel, Ophiostoma-ulmi / ceratocystis-ulmi. De iepenspintkever bleek daarbij de overbrenger van de besmetting die ten slotte verstopping van de houtvaten en de dood van de boom tot gevolg heeft. De betere resistentie tegen deze ziekte van sommige iepensoorten, die de namen Commelin en Groeneveld meekregen, was vervolgens het promotieonderzoek van Johanna Went, dochter van professor Went. Helaas houdt nu de iepziekte jaarlijks weer huis onder iepen, de stadsboom bij uitstel, door een nieuw opgedoken schimmel, Ophiostoma-nova-ulmi.
Familienaam Commelin
‘De naam van de straat’, derde druk, 1987, stadsdrukkerij, vermeldt Caspar Commelin (1636-1693), krantenuitgever en stadshistoricus, als naamgever van de Commelinstraat. De verschillende generaties Commelin die bijdragen geleverd hebben aan de plantkunde / botanie kunnen echter bij deze straatnaam niet onvermeld blijven.
De protestantse drukkers / uitgevers familie Commelin had zich laat in de 16de eeuw vanuit de Spaanse Zuidelijke Nederlanden in de nieuw gevormde Republiek in Amsterdam en Leiden gevestigd en daar snel aanzien verworven. Isaac (1598-1676), aartsvader van de Nederlandse Commelin tak, beschreef en publiceerde twee duizend planten van de Hortus Medicus. Dit was een met steun van burgemeester Nicolaas Witsen opgerichte tuin, voor het kweken van planten met een medicinale werking. Deze benutte de grond van het voormalige Regulierenklooster en bevond zich buiten de toenmalige stad waar nu de kruising Keizersgracht / Utrechtsestraat ligt. Dit gebied werd echter bij de stad getrokken in het kader van de vierde uitleg van de grachtengordel. Enige tijd werd voor de Hortus een deel van het Binnen Gasthuisterrein benut.
Isaacs zoon, Johannes Commelin (1626-1692), oudere broer van Caspar de stadshistoricus, stichtte in 1682 samen met burgemeester Joan Huydecoper van Maarsseveen de nog steeds bestaande Hortus Botanicus in de Plantage. Caspars zoon, ook Caspar (1668-1731) genaamd, neef van Johannes, studeerde geneeskunde en botanie te Leiden en vestigde zich als arts in Amsterdam. Deze Caspar kreeg in 1696 de positie van botanicus bij de Hortus, die tot voor enkele jaren door zijn oom bekleed was. Vanaf 1706 was hij tevens hoogleraar botanie aan het Atheneum Illustre. Hij maakte in de familietraditie naam met fraaie plantkundige publicaties waarbij hij ook gebruik maakte van werk dat zijn oom begonnen was. Met zijn collega Frederik Ruysch, ook arts / botanicus, kwam hij tot een taakverdeling waarbij Ruysch de inheemse planten en hij de tropische planten beschreef. De positie van Huydecoper als bestuurder bij de VOC en meervoudig burgemeester van Amsterdam zorgde voor aanbod van tropische planten.
Maria Sybilla Meriambrug
Caspar Commelin publiceerde ook het werk van Maria Sybilla Meriam (1647-1717). Deze ondernemende kunstenares van Duitse afkomst reisde in 1699 op 52-jarige leeftijd met haar dochter naar Suriname, waar zij magnifieke gedetailleerde afbeeldingen van planten en insecten vervaardigde. Haar werk was onlangs nog te bewonderen op de Surinametentoonstelling in de Nieuwe Kerk. De Maria Sybilla Meriam wandelbrug verbindt de Middenweg met Park Frankendael. #
Robert van Andel
Geef een reactie