Bron: onsamsterdam.nl
Het heeft lang geduurd voordat vrouwen een definitieve plek veroverden in de voetbalwereld. De Amsterdamse historicus én profvoetballer Tessel Middag onderzocht hoe dat kwam. Ze verdiepte zich in de beginjaren van het Nederlandse vrouwenvoetbal en ontdekte dat niet alleen conservatief ingestelde mannen, maar ook progressieve vrouwen zich tegen de introductie hebben verzet.
“In de eerste helft heb ik precies twintig keer moeten onderbreken, omdat er een speelster bijgebracht moest worden. In de tweede helft was het niet meer te tellen”, aldus een zuinige Frans Ietswaard, voormalig secretaris en competitieleider van de Amsterdamsche Volks Voetbalbond (AVVB).
In 1910 was hij scheidsrechter bij een wedstrijd tussen de vrouwen van Wittenburg en Indische Buurt. Ze speelden tweemaal een half uur tegen elkaar. “Wittenburg kon er totaal niets van. De dames van de Indische Buurt hadden ten minste nog het idee, dat die bal in het doel van de anderen moest. Maar ze konden er niet doorkomen, want ze waren bang voor de linksback van Wittenburg. Een enorme vrouw met woest rood kroeshaar.” Na de rust was de vrouw opeens verdwenen. Op zijn vraag waar ze was gebleven, antwoordde de aanvoerster: “O, die neemt even haar moederlijke plichten waar.” En inderdaad, ze zat aan de kant haar kind de borst te geven. Het team van de Indische Buurt rook zijn kans en maakte snel twee doelpunten, waarmee het de wedstrijd won.
Het is één van de vele mooie anekdotes die Tessel Middag uit de archieven opviste. Ze onderzocht de opkomst van het vrouwenvoetbal in Nederland vanaf 1879 en de ondergang in 1938, toen de KNVB een officieel verbod uitvaardigde. Pas in 1971 zou dit verbod worden opgeheven. Die tegenwerking zorgde ervoor dat vrouwenvoetbal in Nederland lang als een zonderlinge rariteit werd beschouwd.
Eerste generatie
De 25-jarige academica kan erover meepraten. Ze behoort tot de eerste generatie vrouwelijke profvoetballers in Nederland. “Als kind bewonderde ik voetballers als Wesley Sneijder en Rafael van der Vaart, vrouwelijke voorbeelden kende ik niet. Dat ik toch ging voetballen, gebeurde eigenlijk vanzelf. Ik had vooral vriendjes en die voetbalden ook. Ik groeide op in de Rivierenbuurt, ging naar de Anne Frankschool. Daar speelde ik altijd op het schoolplein. Het muurtje was gewoon geweldig om je techniek te oefenen. Bij een training heb je veel minder balcontact.”
Toen ze bij een club wilde, bestonden er nog geen meisjesteams. Tessel ging bij TABA spelen, in de Watergraafsmeer, met louter jongens: “Met mijn korte haar viel ik nauwelijks op. ‘Ze voetbalt als een jongen’, klonk het, dat was dan bedoeld als compliment”, lacht Middag. Op het moment dat ze naar de middelbare school ging, werd het tijd voor een club waar op een hoger niveau werd gespeeld. “Mijn ouders en ik hebben eerst bij AFC rondgekeken, maar daar zeiden ze ronduit dat ze geen meisjes wilden. Ze hadden er geen kleedkamers voor. Amper tien jaar geleden was dat, in 2006! Bij Buitenveldert kon ik wel terecht, maar ik mocht alleen meedoen in een meisjesteam, dat een veel lager niveau had.”
Uiteindelijk koos Middag voor Swift. Die club beoordeelde haar op basis van haar prestaties. Tot haar achttiende voetbalde ze er als enige vrouw in de A1. En ze kwam bij de selectie van Jong Oranje. Het Vossius Gymnasium (waar een generatie eerder ook profvoetballer Daniël de Ridder op zat) gaf haar alle ruimte: “School heeft me geweldig geholpen, ik mocht altijd op tijd weg om te trainen.” Op haar achttiende debuteerde ze in het betaald voetbal bij ADO Den Haag, dat ze na een jaar verruilde voor Ajax toen deze club in 2012 met een vrouwenelftal startte. Sinds 2016 komt ze uit voor Manchester City. “Dat had een jaar eerder gekund, maar ik wilde eerst mijn bachelorstudie Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam afmaken.”
Nederlaag
Studeren en voetballen, ze deed het tegelijk. Middag had het geluk op te groeien in een tijd dat voetballende vrouwen in Nederland steeds meer ruimte kregen. Haar historische onderzoek naar de beginjaren laat juist een tegengestelde ontwikkeling zien. Voetbal waaide in de 19de eeuw over van Engeland naar Nederland, en ontwikkelde zich na 1900 van een elitaire bezigheid tot een echte volkssport. Vrouwen begonnen in die tijd ook steeds meer te bewegen, al was dat wel aan allerlei voorwaarden verbonden. Ze mochten aan gymnastiek doen, of een potje tennissen, maar het moest vooral om de gezondheid en gezelligheid gaan. Niet te veel inspanning, geen serieuze competitie – dat was onvrouwelijk en onwenselijk volgens de heersende opinie.
Toen in 1896 het Rotterdamse Sparta de allereerste ‘damesvoetbalwedstrijd’ in Nederland wilde organiseren, werd deze afgelast onder druk van de Nederlandschen Voetbalbond (de voorloper van de KNVB). Sporttijdschrift De athleet toonde zich opgelucht, dat “ons het onzalige schouwspel bespaard [is] van vrouwen te zien voetballen”. Niet alle vrouwen legden zich hier bij neer, zoals de wedstrijd tussen Wittenburg en de Indische Buurt uit 1910 al liet zien. Maar een dergelijke gebeurtenis lijkt decennialang zeer uitzonderlijk te zijn geweest, in Amsterdam en daarbuiten. Terwijl tijdens de Eerste Wereldoorlog in Engeland het vrouwenvoetbal opleefde, laat het onderzoek van Middag in de Nederlandse media weinig activiteit zien.
Toch bleef vrouwenvoetbal ook de gemoederen hier bezig houden. In 1921 nam De Amsterdammer een enquête af onder 23 vooraanstaande vrouwen met de vraag of zij ‘het voetbalspel’ geschikt achtten voor de vrouw. De redactie vroeg zich af “waarom de Nederlandsche vrouwen, die thans welhaast alle takken van sport beoefenen, zich van dit spel afkeerig toonen”. Voetbal was immers goed voor de zuurstofopname, de lenigheid, de longen en het hart. Als nadeel werd het gevaar genoemd op kneuzingen, oververmoeienis en het gevaar van blijvende gezichtsvertrekkingen door het inspannende schieten tegen de bal.
Vrouwenvoetbalclubs
Slechts twee van de ondervraagden vonden dat vrouwenvoetbal moest kunnen. Kunstenares Miek Janssen verwachtte vurige en spannende wedstrijden en schrijfster Willy Pétillon vond dat de vrouw op elk gebied, dus ook in de sport, vrijheid verdiende. Al vond ze voetbal voor vrouw én man ruw en onesthetisch. De overige vrouwen, onder wie de Amsterdamse arts Catharina van Tussenbroek, hadden een afkeer van het brullen en het schreeuwen, van de gespannen kaakspieren, de zwoegende dijen en de kuiten. Ook was de kleding een probleem: een rok was lastig bij het schieten en trui en broek zouden de meeste vrouwen niet staan. Bovendien kon voetbal schadelijk zijn voor de buikorganen. De redactie van De Amsterdammer kon maar één conclusie trekken: “De referee fluit. De match is afgeloopen. De invoering van het Vrouwen-voetbalspel boekt een nederlaag met 2-21.”
Die conclusie bleek iets te voorbarig. Amper drie jaar later werd in Oostzaan – voor zover bekend – de eerste vrouwenvoetbalclub opgericht. Wie er in 1924 lid werden van De Oostzaanse Vrouwenvoetbal Vereeniging (OVV) kon Middag ondanks uitgebreid archiefonderzoek niet achterhalen, maar gezien het rooie, strijdbare karakter van de Zaanstreek zullen het vrouwen uit de arbeidersklasse zijn geweest. OVV verdween geruisloos van het toneel, pas in 1932 was er weer een poging tot oprichting van een Dames Voetbal-Club, nu in Haarlem. Of die er kwam is onduidelijk, wel werd een jaar later in Den Haag het succesvolle Chelsea opgericht, bestaande uit kantoormedewerksters en bediendes.
In augustus 1933 was het de beurt aan de Eerste Amsterdamsche Dames-Voetbalvereeniging (EADV). Middag achterhaalde het oprichtingsverslag en beschrijft hoe op een zomeravond in 1933 zestig van de honderd leden bij elkaar kwamen in café Frankendael aan de Middenweg, vlak bij De Meer, het oude stadion van Ajax. EADV was bestemd voor vrouwen tussen de zestien en dertig jaar. Presidente Tine Harryvan liet de aanwezigen stemmen over twee prangende kwesties: welke kleur het kostuum moest krijgen en of getrouwde vrouwen ook lid mochten zijn. De dames kozen voor een wit shirt met blauwe omslagen op de kraag en mouwen, een blauwe broek met witte bies en blauwwitte kousen. Getrouwde vrouwen waren welkom, mits het gezin niet zou lijden onder de voetballerij.
De twintigjarige vrijgezelle Harryvan vertelde in De Revue der Sporten dat ook hier de leden voornamelijk afkomstig waren uit de middenstand. Zelf werkte ze op kantoor. Voor haar clubplannen had de voortvarende jonge vrouw de steun weten te verwerven van de populaire sportverslaggever Han Hollander, die in zijn radiohalfuurtje de nieuwe vereniging promootte onder zijn luisteraars. Ajax-speler Henk Mulders stelde zich beschikbaar als trainer. “Zoo heeft ook Amsterdam zijn dames-voetbalclub. Het schijnt te behooren bij den modernen tijd en de man zal zich daarbij moeten neerleggen”, aldus een zuinige Carl Hirschmann, een bekende KNVB-bestuurder.
Het broeide in Amsterdam: diezelfde zomer werd ook voetbalclub The Franklin Girls opgericht. Het secretariaat lag aan de andere kant van Amsterdam, in de John Franklinstraat in West. De leden voetbalden drie keer in de week in de Groote IJpolder (nu Sloterdijk). Er volgden al snel meer vrouwenteams. De dames van de gemengde voetbalclub Sta-Pal trainden aan de Middenweg. De media berichtten regelmatig over de vrouwen, die de aandacht prima leken te vinden. Toen een wedstrijd van de mannen van Ajax niet doorging, gingen de toeschouwers massaal kijken naar die tussen Sta-Pal en The Franklin Girls. De entree bedroeg een kwartje. Olympia, eveneens afkomstig uit Amsterdam, speelde op zondag 19 mei 1935 helemaal in Groningen tegen The Franklin Girls. Toeschouwers die een plek op de eerste rang wilden, moesten f 1,35 neertellen, een staanplaats kostte 60 cent.
Vrouwenvoetbal was vooral populair in Amsterdam en andere grote steden, zoals Den Haag en Rotterdam, zet Middag. “Misschien hadden de jonge vrouwen door de grote stedelijke gemeenschap minder last van sociale controle of druk, waren ze anoniemer en konden ze meer hun gang gaan. Er dreigde minder gevaar voor reputatieschade.” Er was nog een andere reden. “In en rondom de stad waren nu eenmaal meer voetbalvelden en enthousiaste speelsters te vinden. Ook nu komen veel profvoetbalsters uit de stad, zoals ik. Ik had de luxe dat ik hier in Amsterdam rond kon kijken bij meerdere voetbalclubs. Jonge voetbalsters uit de provincie hebben veel minder mogelijkheden. Ze moeten vaak ver reizen om op niveau te kunnen spelen, of vroeg het huis uit.”
Verbod
Toch was vrouwenvoetbal ook in Amsterdam niet onomstreden. De wethouder van Onderwijs en Kunstzaken, Emanuel Boekman (SDAP), wendde zich samen met het Amsterdamse gemeentebestuur in oktober 1935 tot de KNVB. De Koninklijke Nederlandse Voetbalbond vond vrouwenvoetbal ongewenst en afkeurenswaardig, maar kon het bestuur geen ‘effectief advies’ hierover geven. Vanaf 1936 besloot de gemeente Amsterdam te stoppen met de verhuur van gemeenteterreinen aan voetbalsters. Dat betekende het einde van de clubs. Ze moesten nu spelen op weilanden en op andere terreinen zonder lijnen en doelen, een situatie die ondoenlijk bleek. In navolging van de voetbalbonden in Frankrijk en Engeland stelde de KNVB in 1938 uiteindelijk zelfs een landelijk verbod in: voortaan mochten velden en trainers niet meer beschikbaar worden gesteld aan vrouwen. Ook gemengd voetbal was verboden.
Pas halverwege de jaren vijftig deden vrouwen weer een officiële poging het voetbalveld te veroveren. Ook nu kregen ze met hoongelach te maken en schampere opmerkingen. Net als in de jaren dertig trokken de vrouwen zich er weinig van aan. Op 16 april 1955 richtte ze de landelijke Algemene Damesvoetbalbond op. Veertien teams deden mee aan de competitie. In Noord-Holland waren dat DCO (Haarlem), Full Speed (IJmuiden), Zeemeeuwen (Velsen), Zilvermeeuwen (Zaandam) en de Voetballerina’s (Hilversum). Amsterdam was opvallend afwezig.
In de jaren daarna werd duidelijk dat vrouwenvoetbal niet meer te stoppen was en in 1971 ging de bond op in de KNVB. Vrouwenvoetbal hoorde er nu officieel bij en begon langzaam maar zeker aan een opmars. In 1986 werd bovendien gemengd voetbal geïntroduceerd, waardoor jongens en meisjes tot twaalf jaar tegen elkaar konden spelen. In latere jaren werd dat uitgebreid naar de oudere jeugd. Steeds meer meisjes konden nu overal in Nederland lid worden van voetbalclubs. Tegenwoordig is vrouwenvoetbal de snelst groeiende sport in Amsterdam. Zo’n 30 clubs hebben inmiddels zelfs een aparte meisjes- en vrouwenafdeling. Of Tessel Middag daar jaloers op is? Had ze niet liever als kind in een meisjesvoetbalteam gespeeld? “Nee”, stelt ze. “Ik ben blij dat ik tot mijn achttiende met jongens heb kunnen voetballen, daar ben ik een veel betere voetballer door geworden.”
Geef een reactie