Bron: onsamsterdam.nl
De synagoge in de Linnaeusstraat, in 1928 gebouwd in de stijl van de Amsterdamse School, was een juweeltje. Na de oorlog bleek het gebouw zwaar beschadigd en in 1962 werd het afgebroken. Buurtbewoners betreuren dat nog altijd. Hun herinneringen laten zien hoe sterk de synagoge een stempel op de omgeving drukte.
Toen het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer een prijsvraag uitschreef met de vraag welk gebouw uit 1928 op de foto stond, regende het goede inzendingen – mét verhalen over de indruk die deze synagoge op buurtbewoners had gemaakt. “Wat jammer dat dit prachtige gebouw gesloopt is,” schreef een inzender en sprak daarmee voor velen. “Na de oorlog heeft het gebouw jarenlang leeggestaan en het was voor mij een beangstigend monument van de verschrikkingen van de oorlog,” aldus een andere verhalenschrijver.
Beide citaten geven aan hoezeer de synagoge een onderdeel is van het geheugen van de buurt; en dan niet alleen als herinnering aan een mooi gebouw. Ook de lading van de joodse geschiedenis is voelbaar in alle verhalen. In Oost woonden voor de oorlog zeer veel joden, niet alleen in de Transvaalbuurt, maar ook in de Oosterparkbuurt, de Watergraafsmeer en (wat minder) in de Dapperbuurt. Op allerlei plekken waren buurtsjoeltjes (synagoges) te vinden, sinds joden uit de vervallen Jodenbuurt rond het Waterlooplein wegtrokken naar deze rond 1900 opgeleverde wijken. Tegelijk echter liep het sjoelbezoek terug; in de Transvaalbuurt bijvoorbeeld was het merendeel van de joden socialistisch georiënteerd. Joodse gebruiken zoals de vrijdagavondmaaltijd ter inwijding van de sabbat werden vaak nog in ere gehouden, maar naar de synagoge gingen nog maar weinigen.
De Nederlandsch-Israëlietische Hoofdsynagoge stond dan ook voor een lastige kwestie: moest men in de nieuwe wijken grote synagoges bouwen, of viel niet te verwachten dat men het tanende sjoelbezoek nog zou kunnen keren? Uiteindelijk besloot men tot de oprichting van twee ruime nieuwe synagoges, die beide in 1928 werden opgeleverd, de Synagoge Oost in de Linnaeusstraat en de (nog steeds bestaande) Synagoge Zuid op het Jacob Obrechtplein. De synagoge aan de Linnaeusstraat lag bewust tussen de Watergraafsmeer en Transvaalbuurt in: op een massale toeloop uit de rode Transvaalbuurt viel niet te rekenen, maar in de Watergraafsmeer woonden nog wel veel kerkelijke joden.
Familie van slopers
Ontwerper van Synagoge Oost was Jacob S. Baars (1886-1956), een joodse architect die op dat moment al meerdere joodse bouwwerken op zijn naam had staan. Hij was een volgeling van Berlage en zeker zijn gebouwen uit de jaren twintig – zoals ook een joodse school aan de Tweede Boerhaavestraat uit 1924 – dragen sterk diens stempel. Baars stamde uit een familie van slopers en volgens hem was dat een ideale afkomst voor een architect. In een interview in 1928 in het joodse familieblad De Vrijdagavond liet hij optekenen: “Reeds als kind was het zijn grootste pleizier door de ruïnes die werden afgebroken te dwalen en uit de geleidelijke ontledingen der huizen werd bij hem de lust tot opbouw geboren.”
Baars moest in zijn ontwerp een kunststukje uithalen, want het bouwterrein van 500 m2 was krap bemeten en de hoofdingang moest komen aan de Linnaeusstraat, wat echter de korte zijde van het gebouw was. Tegelijk moest hij rekening houden met het joodse voorschrift dat de heilige arke (kast waarin de torarollen liggen) georiënteerd moet zijn op Jeruzalem. Dat verklaart de hoek van 45 graden die het gebouw maakte op de Linnaeusstraat, terwijl de bijgebouwen in een lange vleugel aan de Polderweg waren gesitueerd. In al zijn facetten – het bijzondere grondplan, de bakstenen versieringen, de gebrandschilderde ramen, de Hebreeeuwse letters op de gevel en het 25 meter hoge torentje dat de gelovigen opriep ter kerke te gaan – was het een fier bouwwerk, een herkenbaar joods gebouw dat er wilde zijn.
Na een inzamelingsactie door een comité kwam geld beschikbaar voor een bijzonder cadeau. Besloten werd dit te besteden aan gebrandschilderde ramen, waarvoor de in Den Helder wonende joodse kunstenaar Leo Pinkhof (1898-1943) werd gevraagd. Het geldt als zijn meest monumentale werk.
De ramen, aangebracht aan de voor- en de achterzijde van het gebouw, symboliseren de tien geboden, de feesten en de halffeesten. Pinkhof ontwierp zeer strakke voorstellingen in overwegend rechte lijnen, met veel zonnestralen en bliksemschichten die drama en beweging creëren. De orthodox-zionistische Pinkhof voelde zich gebonden aan het joodse verbod op het afbeelden van God en de mens. Zoals hij in De Vrijdagavond beschreef, was het daarom een ingewikkelde onderneming om de tien geboden uit te beelden, die bij uitstek met de intermenselijke betrekkingen te maken hebben. Het heeft geresulteerd in wat raadselachtige afbeeldingen, die alleen met de oorspronkelijke uitleg van Pinkhof erbij te begrijpen zijn. In fraaie Hebreeuwse letters – die Pinkhof vaak toepaste in zijn werk, in een zelf ontworpen lettertype – staan de geboden genoemd.
Beeldbepalende gebouwen
Baars was een van de eerste joodse architecten die synagoges verbouwde en ontwierp. Tot aan de 20ste eeuw vielen bouwopdrachten steevast aan niet-joden toe, bij gebrek aan joodse bouwmeesters. Zo is de bekende Folkingestraat-synagoge in Groningen ontworpen door een christelijke kerkenbouwer, die voor deze synagoge zijn toevlucht nam tot een moorse of oriëntaalse bouwstijl – een clichématige verwijzing naar het joods-zijn als iets ‘oosters’. Baars en zijn tijdgenoot Harry Elte, schepper van de synagoge op het Jacob Obrechtplein in de zakelijke stijl van de Nederlandse architect Dudok, haakten juist nadrukkelijk aan bij de gangbare bouwstijlen. Zo komt de Synagoge Oost aan zijn bijzondere uiterlijk van een synagoge in Amsterdamse-Schoolstijl, de enige in zijn soort.
De drie beeldbepalende synagoges die in de jaren twintig en dertig zijn gebouwd (behalve de twee genoemde ook de synagoge in de Lekstraat uit 1937) zeggen veel over de emancipatie en integratie van de joodse gemeenschap in Amsterdam. Wie zich in hun geschiedenis verdiept en de trots ervaart die rondom zulke gebouwen hing – en wie de omvang beseft van het geheel aan joodse voorzieningen in het vooroorlogse Amsterdam – begint iets te begrijpen van het gebrek aan voorstellingsvermogen onder de joden over wat er na 1940 met hen kon gebeuren. Het soort gebouwen zegt iets over de mate van integratie: nergens anders in West-Europa bijvoorbeeld stonden monumentale synagoges zo centraal in de stad als in Amsterdam op het Jonas Daniël Meijerplein.
Op 6 september 1928 werd de synagoge aan de Linnaeusstraat ingewijd. Alle grote dagbladen besteedden er aandacht aan en prezen het fraaie gebouw. Vijftig jaar later, in december 1978, blikte Sal Waas in het joodse blad Hakehilla terug op zijn vooroorlogse bezoeken aan de synagoge. “Het gebouw dat voor mijn ogen verrijst is voor mij een pracht. Chazan [voorzanger] Salomon de Jong houdt een voordracht met zijn fraaie stem. De sjoel is altijd goed vol geweest. De sfeer die er heerste was innig en teder, en er was geen sjoel in Amsterdam die daaraan tippen kon.” Het niet-joodse jongetje Jan van Deudekom uit de Watergraafsmeer wist eens mee naar binnen te glippen met zijn joodse vriendjes, maar de voor hem onbegrijpelijke dienst kon hem niet lang boeien.
Briefkaart uit 1943
Uit juni 1943 is een briefkaart van rabbijn Meijer de Hond bewaard gebleven, een beklemmend document. Hij schrijft dat hij de volgende dag, op sabbat 19 juni, zal komen spreken in de synagoge Linnaeusstraat. De Hond, in 1882 in Amsterdam geboren, was een charismatische rabbijn die voor de oorlog omstreden was, zeker bij de joodse kerkbestuurders. Hij toonde zich gecharmeerd van de oude jodenbuurt, inclusief de daar heersende armoede, en typeerde dat als het werkelijke joodse leven. Met sociale hervormingen en met de maatschappelijke emancipatie en integratie van de joden had hij weinig op. Pas in de oorlog kreeg De Hond zijn officiële erkenning als rabbijn. Toen was hij inmiddels een geliefd spreker in de verschillende synagoges, omdat zijn mystiek getinte boodschap over het lot van het joodse volk nog enige hoop gaf.
Rabbijn De Hond zal zijn spreekbeurt in Sjoel Oost wel vervuld hebben. De volgende dag echter, zondag 20 juni, woedde een grote razzia in Zuid en een deel van Oost. Vele straten werden afgezet om ontsnappen te voorkomen en de Duitsers haalden duizenden joden uit hun huizen. Ook De Hond zelf, die woonde in de Grensstraat (bij de Weesperzijde, een bijna volledig joodse straat), ontkwam niet aan deportatie. Op 23 juli 1943 werd hij in Sobibor vergast.
Na juni 1943 stond de synagoge leeg en werd sindsdien leeggeroofd en kapotgemaakt, waarschijnlijk zowel door nationaal-socialisten als door buurtbewoners die behoefte hadden aan hout voor hun noodkacheltjes. Aan de buitenkant leek het pand ongeschonden, maar van binnen was het een ruïne. Geld voor restauratie had de Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge niet, zoals zoveel van de Amsterdamse synagoges na de oorlog als een bouwval bleven staan. De overgebleven religieuze joden in Oost kwamen bijeen in de vroegere bijsynagoge in een vleugel van het gebouw, destijds bedoeld voor weekse diensten.
Het leegstaande gebouw herinnerde voorbijgangers en spelende kinderen in de omgeving sterk aan de gebeurtenissen in de oorlog. De latere liedjeszanger Rob de Nijs woonde er tegenover en las als zevenjarige zijn eerste stukken in de bijbel, onderwijl uitkijkend op de synagoge. Toen het gebouw al afgebroken werd, speelde Taeko van der Veen er met zijn vriendjes, “in de badcelletjes [van het mikwe, het rituele bad voor vrouwen] waar je allerlei dingen bij dacht omdat je vaag had gehoord over wat er in de oorlog gebeurd was”.
Enkele vooraanstaande Amsterdammers (onder wie Parool-journalist Sal Tas) ondernamen nog actie om het gebouw te redden, maar uiteindelijk – toen al jaren een nieuwe, kleinere synagoge functioneerde aan het Oetewalerpad – werd de sloop toch doorgezet, in 1962. Een kleine joodse aannemer voerde de sloopwerkzaamheden uit, aldus Elly van Scheppingen wier vader bij deze aannemer werkte. Zelf ging ze als tiener wel eens kijken bij de sloopwerkzaamheden en verbaasde zich dan over de plekken waar ze als meisje niet mocht komen. Blijkbaar werd ook tijdens het slopen rekening gehouden met de geloofsvoorschriften.
Ramen naar Israël
De ramen van Leo Pinkhof zijn door een wonderlijke reddingsactie grotendeels behouden gebleven. In 1957 bezocht een naar Israël geëmigreerde Nederlander, Simon Nordheim, de leegstaande synagoge en schrok van de puinhoop. Hij stelde het kerkbestuur voor enkele onderdelen van het gebouw over te brengen naar zijn eigen sjoel in Ramat Jitzchak, zodat deze joodse voorwerpen een nieuwe functie konden krijgen. Bij een bezoek aan de half onttakelde synagoge viel zijn oog op de ramen van Pinkhof. Samen met het hekwerk van de vrouwengalerij werden de gebrandschilderde ramen naar Israël overgebracht en geherinstalleerd (nadat de gaten waren gedicht met glas dat provisorisch was beschilderd met gewone verf, bij gebrek aan vaklieden in Israël; een oplossing die niemand ooit is opgevallen). Dankzij de vroeger in Nederland wonende Israëliër Chaim Revier kunnen nu voor het eerst in Nederland kleurenfoto’s van deze ramen worden gepubliceerd. Een mezoeza (deurpostkokertje) dat door buurtbewoner Jan Bodzinga in de oorlog tussen het puin van het interieur was gevonden, is na de oorlog beland bij de Israëliër Mordechai Bellegraf die nog zijn bar mitswa in deze synagoge had afgelegd. Het hangt nog altijd aan diens deurpost.
In 1956 werd een nieuwe synagoge aan Linnaeusstraat 107 ingewijd, op de hoek met het Oetewalerpad (aan de spoordijk). Het is een merkwaardig gebouwtje, deels onderdeel van een hoog woongebouw, deels ontworpen als een aanbouw. Dit laatste had te maken met de rituele voorschriften omtrent de gebedsplaatsen voor de mannen. Onderin het flatgebouw waren de gemeenschapsruimten en de vrouwenplaatsen gesitueerd. O.R.J. de Bie was op een bijzondere manier behulpzaam bij de inrichting: “Ik heb in dat nieuwe onderkomen de stoelen aan de vloer vastgezet met bouten van 10 mm. Het joodse geloof zegt dat men moet geloven met lichaam en ziel. Het heen en weer gaan van het lichaam tijdens het bidden, waarbij de stoelleuning als steun werd gebruikt, maakte dat er wel eens een stoel van de vloer loskwam, vandaar.”
Al bij de inwijding stelde opperrabbijn Schuster zich hardop de vraag of het wel raadzaam was in deze buurt met een teruglopend aantal religieuze joden nog een sjoel te openen. In 1995 viel ook voor de nieuwe synagoge het doek. Het lukte niet meer om ‘minjan te maken’, het minimum van tien meerderjarige mannen te halen. Religieuze joden verhuisden in de naoorlogse decennia vaak naar Amstelveen of Buitenveldert, of emigreerden naar Israël. Het gebouw stond twee jaar leeg en werd vervolgens gekraakt. Een veganistisch eetcafé en een kraakspreekuur gingen van start in het tot ‘Bankroet’ hernoemde gebouw. Uiteindelijk werd het gebouw verkocht, ontruimd en verbouwd tot een filiaal van Lowie Kopie. Ook de gevel moest eraan geloven, zodat aan niets meer te zien is dat hier ooit een synagoge zat.
Ook de eerdere synagoge van 1928 is spoorloos verdwenen. Architect Mart Stam – na de oorlog in de ban van Oostblokarchitectuur – ontwierp voor de plek een flatgebouw voor alleenstaanden (1966) dat er nog altijd staat. Een groter contrast tussen zijn niksige gebouw en de intimiteit van de vooroorlogse synagoge is nauwelijks denkbaar. Het stadsdeel is nu van plan in het Polderweggebied, dat drastisch op de schop gaat vanwege de herinrichting van het oude terrein van de Oostergasfabriek, een gedenkteken te plaatsen ter herinnering aan de fraaie synagoge van voor de oorlog. Een terecht eerbetoon aan een bijzonder gebouw.
Hansje Galesloot
Gilah zegt
Als meisje kwam ik jaren in de ( nieuwe) sjoel in Oost.
Wat een mooie herinnering aan een sjoel die niet meer bestaat, bedankt voor het beschrijven.
Harry Vriend zegt
Als klein jongetje (geb. 1938) heb ik veel op de stoepen van deze synagoge gespeeld. Van de oorsprong,achtergrond was mij toen niets bekend. Ik dank de schrijvers voor dit artikel.