Bron: onsamsterdam.nl
“De moordenaar is klein van gestalte, hij heeft lichtblond, sluik hoofdhaar; bovendien is hij linkshandig (dáár, bij dát raam is zijne plaats aan de schoenmakerstafel!), zijn voornaam begint met een L., evenals zijn familienaam, en hij is hier in huis inwonende; achter-boven is zijn kamer.”
We schrijven zaterdag 25 juli 1903, aan het woord is de Amsterdamse politie-deskundige C.J. van Ledden Hulsebosch. In de Celebesstraat 24 is die dag de vrouw (27-jarige Geertruida Jongsma) van een schoenmaker op gruwelijke wijze met een mes vermoord. Buren weten te melden dat de echtgenoot van de vrouw die ochtend per trein naar zijn ouders in Groningen is gereisd en dat er tussen beiden nogal eens onenigheid is. Verdacht!
Van Ledden Hulsebosch laat zich de echtgenoot beschrijven: “Het is een rijzige figuur met donkerbruin krullend haar”. Het antwoord van de politie-deskundige laat niet lang opzich wachten: “Dan is hij de moordenaar niet!” De aanwezige politie-agenten kijken Van Ledden Hulsebosch ongelovig aan en dringen aan op uitleg. Die krijgen ze.
Tussen een pareltje van haar ring en een van de tandjes van het montuur heeft Van Ledden Hulsebosch een lichtblonde hoofdhaar gevonden – bijna kaarsrecht, zonder enige krul erin. “Het is toch merkwaardig, hoe vaak een slachtoffer zijn moordenaar naar de haren grijpt, zoodat dáárom onze eerste aandacht altijd aan de handen van een slachtoffer geschonken wordt, om te zien, of er soms een moordenaarshaar in geklemd zit. De dader van dit misdrijf had dus lichtblond, sluik hoofdhaar”, aldus de speurder in zijn memoires.
De wijze waarop en de richting waarin de verwondingen zijn toegebracht, geven hem de indruk dat die door een linkshandig persoon zijn veroorzaakt. Zijn vermoeden wordt zekerheid als hij onder een bedstede in de gang een overhemd vindt (kleine maat) waarvan de linkermouw door en door is bezoedeld met vers bloed. Het draagt de initialen L.L. – waardoor Van Ledden Hulsebosch “aanwijzing (krijgt) op den waarschijnlijken naam des daders”.
De maat van het overhemd is in overeenstemming met de kleine voetafdrukken en de kleine pasjes, die de voeten bij het afdrukken met bloed gemaakt hebben; een en ander wijst op een klein postuur. “Een vergelijkend onderzoek naast de later met stempelinkt afgedrukte voetzolen van een verdachte, zoude succes kunnen hebben.”
Op een eenpersoons bovenkamertje vindt hij in een kast linnengoed, alles gemerkt met L.L. (wat betekent dat de dader inwonend is). En in de schoenmakerswerkplaats kan Van Ledden Hulsebosch vaststellen dat één stoel gewoonlijk wordt ingenomen door een kleine linkshandige man, daar hamer en els links op de tafel liggen en de spanriem kleine afmetingen heeft.
Police scientifique
Van een vreemde had hij het niet. Van Ledden Hulsebosch senior – apotheker van professie – werd regelmatig door de rechtbank gevraagd chemische stoffen te identificeren. In 1902 werd echter de zoon (in het laatste jaar van zijn studie scheikunde) door de Officier van Justitie ontboden, daar zijn vader in het buitenland vertoefde. Het gold een zedenmisdrijf, dat hij door “mikroskopisch onderzoek van vlekken op de kleeding van het gevioleerde meisje” wist op te lossen. Zijn succes was het begin van een glansrijke carriere als politie-deskundige, de eerste in Nederland. Het was Van Ledden Hulsebosch junior die de wetenschappelijke speurkunst (“police scientifique”) hier te lande introduceerde.
“Stille getuigen” – zo noemde Van Ledden Hulsebosch de belangrijke aanwijzingen die de ongeschoolde speurder vaak over het hoofd zag. Niet dat iedereen onmiddellijk het belang van die stille getuigen inzag. Regelmatig kwam het voor dat zijn hulp pas werd ingeroepen als het slachtoffer al lang en breed onder de groene zoden lag, en nadat de plaats van het misdrijf door schoonmaakster gevold door stucadoor en schilder was gereinigd van alle “viezigheid”. In december 1916 – twaalf jaar ná de moord in de Celebesstraat – weigerde de commissaris van sectie II Van Ledden Hulsebosch toestemming een bijl te onderzoeken waarmee in een pand aan de Achterburgwal iemand de schedel was ingeslagen en ontzegde hem bovendien de toegang tot het bewuste pand. En dat terwijl Van Ledden Hulsebosch al twee jaar lang de ondergeschikten van die commissaris cursussen gaf.
Vanaf 1914 namelijk bracht Van Ledden Hulsebosch a raison van ƒ150 per maand inspecteurs van de hoofdstedelijke politie de beginselen van de wetenschappelijke speurkunst bij. En dat was nodig ook: de onwetendheid was groot. Het was de tijd waarin een dienstpistool waarmee een verdachte was neergeschoten naar voorschrift onmiddellijk werd gereinigd. Van Ledden Hulsebosch leerde zijn cursisten de voordelen van ballistisch onderzoek, de theorie van de werking van vuurwapens die nu zo gewoon is. Hij leerde ze ook hoe langs fotografische weg vingerafdrukken op een postwissel zichtbaar te maken. Hij leerde ze dat cyaankali niet blauw, maar kleurloos is. En hij leerde ze het opmaken van een signalement volgens het Bertillon-systeem, waarbij gebruik werd gemaakt van de zogenaamde Bertillonstoel die de daarin zittende een bepaalde houding geeft: lijnen van het hoofd, de hals enzovoorts. Een portret in woorden.
Van Ledden Hulsebosch gaf doorgaans de cursussen thuis aan de Nieuwendijk 17, waar hij in de loop der jaren een indrukwekkend laboratorium had opgebouwd. De wanden waren behangen met schedels (gespleten dan wel met een gaatje), tal van vuurwapens en potjes met vreemd gekleurde inhoud. Maar als de stof dat vereiste, toog hij naar elders. Zo liet hij de cursisten bij de firma Loos autogeen-lassen en werken met een acetyleen-zuurstofvlam,” waarbij het zijn nut zal hebben, de steekvlam óók op een brandkastdeur te laten inwerken”. Hij stond tenslotte op het standpunt dat een inspecteur tenminste evenveel diende te weten als een crimineel.
Voor die crimineel werd hij langzaam aan toch een beetje bang: in 1919 vroeg hij om een vast dienstverband opdat zijn vrouw een uitkering zou krijgen indien hem iets mocht overkomen, “wijl ik in tal van gevallen te midden van moordenaars en andere misdadigers kom, die te eeniger tijd wraak zouden kunnen nemen; wijl ik mij met bommenzaken bemoei, waarbij ik een ongeluk kan krijgen of het leven verliezen kan”. Tot aan zijn dood zou hij in interviews blijven klagen over het feit dat hij nimmer een vast dienstverband heeft gekregen.
Detective-Dictograph
De roem van Van Ledden Hulsebosch steeg snel en reikte zelfs tot over de grenzen. Van zijn vele buitenlandse reizen bracht hij steeds de nieuweste apparatuur mee – voor eigen rekening aangeschaft, want de gemeente was niet erg toeschietelijk in deze. In 1920 kwam hij bijvoorbeeld thuis met een Detective-Dictograph, een Amerikaans afluisterapparaat waarmee geluidstrillingen telefonisch verstaanbaar konden worden gemaakt. Hij stelde voor de Detective-Dictograph te installeren in cellen of op andere plaatsen waar misdadigers met zekere regelmaat vertoefden (welk plan niet doorging omdat de korpsleiding bang was door onzorgvuldig gebruik slechts de kennis van die criminelen te verruimen). En maar weinigen hadden van ultraviolette stralen gehoord toen hij de kwarts-kwiklamp demonstreerde. Met de ultraviolette stralen die deze lamp uitzondt, konden onder andere vetvlekken op bijvoorbeeld kleding worden onderscheiden en vingerafdrukken zichtbaar worden gemaakt. En in 1923 kwam Van Ledden Hulsebosch met nieuwe microfonen, “welke door de Duitsche spionagedienst gedurende den oorlog met bevredigend resultaat gebruikt werden voor het afluisteren van gesprekken tusschen krijgsgevangenen.”
In totaal leidde Van Ledden Hulsebosch bijna vierduizend inspecteurs op, die weliswaar niet in staat waren zelf laboratoriumonderzoek te verrichten maar wel wisten dat het braaksel van slachtoffers en de faecaliën van daders belangrijke gegevens kunnen bevatten.
Maar Van Ledden Hulsebosch leidde niet alleen rechercheurs op. Hij wilde dat vrouwen (verdachten en slachtoffers van misdrijven) door vrouwen zouden worden gefouilleerd, en ook de fouilleersters zouden in de wetenschappelijke speurkunst moeten worden onderwezen. Doch de politie-deskundige was ontevreden over de kandidaten die de hoofdcommissaris van de politie (in 1916) had voorgesteld: de één was een schafthuishoudster die met zoveel volk omging dat geen waarborg voor het stilzwijgendheid kon worden gegeven; de ander was de vrouw van iemand die al meermalen geverbaliseerd was; en de derde leek met haar 74 jaar niet meer bevattelijk voor het aanleren van moderne theorieën.
Swienesteertje
In 1937 vierde Van Ledden Hulsebosch zijn 35-jarig jubileum als criminalist, nadat hij drie jaar eerder al was benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. IN de oorlog schreef hij Veertig jaren speurderswerk, dat in 1946 verscheen. Hierin behandelt hij de meest spectaculaire zaken uit zijn carriere, waaronder zijn eerste moordzaak: de moord in de Celebesstraat 24. De moordenaar bleek een recidivist. Al op 13-jarige leeftijd had Luije van de Laan een 9-jarig vriendje vermoord nadat deze hem ‘swienesteertje’ had genoemd. Luije – een slagersjongen – wist dat niet te waarderen en sneed hem met z’n eigen mes de keel af. Hij werd veroordeeld tot zeven jaar bijzondere strafgevangenis. Na zijn straf te hebben uitgezeten, trok hij in bij zijn getrouwde broer die in de Celebesstraat te Amsterdam een schoenmakerij had. Daar liep hij rond met het plan weer eens iemand te vermoorden. Hij deed de vrouw van de schoenmaker “een aanzoek” (zoals Luije het later zelf formuleerde). Haar weigering werd haar noodlottig.
Op verzoek van zielkundigen schreef Luije in de gevangenis zijn levensgeschiedenis op in twee dikke cahiers. Uit het geschrift blijkt telkens zijn grote onverschilligheid tegenover de dood. Het vak van slager (dat hij van zijn oom leerde) beviel hem niet zo, maar het slachten zelf vond hij aangenaam. Met enige regelmaat verdronk hij katten. Zijn moordlust was ongemotiveerd: de gewone motieven voor moord en doodslag (hebzucht, wraak etc.) ontbraken bij Luije volledig.
Over een dode hoeft men niet te treuren, was zijn mening. “Dood is dood, en hoe eer iemand dood is, hoe beter.” Toen hij het lijk van de vrouw zag liggen, benijdde hij haar. “Zij heeft nu rust,” zei hij tegen de rechter. Toen deze hem verweet dat hij wel de moed had een ander te vermoorden, maar niet zichzelf, antwoordde Luije: “Als meneer dat wil zal ik hem dat tonen”. Hij hield zijn woord, en de rechter had het kunnen weten: ook in de bijzondere strafgevangenis had Luije zich een paar maal opgehangen tot het bloed uit zijn ogen en oren kwam en zijn gezicht blauw aanliep.
Liz Luyben zegt
oh dat van ‘swienesteertje’ wist ik nog niet!
Misschien interessant: mijn nieuwe podcast over Luie/Luier en Van Ledden Hulsebosch:
https://open.spotify.com/show/4Uyx1DxDtiot5mReRibBxq